Ellie R. H. Van Setten, Britt E. Hakvoort, Aryan Van der Leij, B. Maassen
{"title":"Kinderen met een Familiair Risico op Dyslexie in Groep 8","authors":"Ellie R. H. Van Setten, Britt E. Hakvoort, Aryan Van der Leij, B. Maassen","doi":"10.21827/32.8310/2021-16","DOIUrl":null,"url":null,"abstract":"In de huidige studie is onderzocht hoe (een familiair risico op) dyslexie zich manifesteert bij kinderen in groep 8 van het basisonderwijs met als doel een integraal beeld van deze leerstoornis te verkrijgen. Onderzocht werden de primaire woordleesstoornis, onderliggende deficiënties in fonologisch en orthografisch bewustzijn, automatiseren en visuele aandacht en eventuele secundaire problemen die niet direct onder de definitie van dyslexie vallen maar hier mogelijk wel mee geassocieerd zijn. Drie groepen kinderen namen deel aan het onderzoek; 85 kinderen met een hoog familiair risico op dyslexie, van wie 45 met dyslexie (HRDys) en 40 zonder dyslexie (HRnonDys), en 64 kinderen met een laag familiair risico zonder dyslexie (LRnonDys). Dit design maakte het mogelijk om te bepalen of de onderzochte factoren geassocieerd zijn met het familiair risico op dyslexie of alleen met de leesstoornis zelf. De resultaten laten zien dat de dyslectische groep in het algemeen lager scoort dan de twee niet-dyslectische groepen. Vooral bij de technische leestesten op woord- en zinsniveau en de testen die de onderliggende cognitieve vaardigheden meten, zijn de verschillen groot, maar ook op begrijpend lezen, woordenschat, rekenen en de CITO-eindtoets scoort de groep met dyslexie minder goed. De scores van de HRnonDys-groep zijn over het algemeen iets lager dan de scores van de LRnonDys-groep, maar de meeste van deze verschillen zijn niet significant. Er werd geen verschil tussen de groepen gevonden in het algehele welbevinden op school; wel zijn kinderen met dyslexie zich zeer bewust van hun lees- en spellingsproblemen en van het feit dat ze extra hulp nodig hebben. Daarnaast lezen kinderen met dyslexie minder vaak thuis en zijn relatief veel van deze kinderen blijven zitten. We concluderen dat de grootste verschillen in testuitslagen tussen groepen specifiek geassocieerd zijn met dyslexie, en niet enkel met het familiair risico op dyslexie.","PeriodicalId":38590,"journal":{"name":"Stem-, Spraak- en Taalpathologie","volume":"22 1","pages":""},"PeriodicalIF":0.0000,"publicationDate":"2021-06-29","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":"2","resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":null,"PeriodicalName":"Stem-, Spraak- en Taalpathologie","FirstCategoryId":"1085","ListUrlMain":"https://doi.org/10.21827/32.8310/2021-16","RegionNum":0,"RegionCategory":null,"ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":null,"EPubDate":"","PubModel":"","JCR":"Q2","JCRName":"Arts and Humanities","Score":null,"Total":0}
引用次数: 2
Abstract
In de huidige studie is onderzocht hoe (een familiair risico op) dyslexie zich manifesteert bij kinderen in groep 8 van het basisonderwijs met als doel een integraal beeld van deze leerstoornis te verkrijgen. Onderzocht werden de primaire woordleesstoornis, onderliggende deficiënties in fonologisch en orthografisch bewustzijn, automatiseren en visuele aandacht en eventuele secundaire problemen die niet direct onder de definitie van dyslexie vallen maar hier mogelijk wel mee geassocieerd zijn. Drie groepen kinderen namen deel aan het onderzoek; 85 kinderen met een hoog familiair risico op dyslexie, van wie 45 met dyslexie (HRDys) en 40 zonder dyslexie (HRnonDys), en 64 kinderen met een laag familiair risico zonder dyslexie (LRnonDys). Dit design maakte het mogelijk om te bepalen of de onderzochte factoren geassocieerd zijn met het familiair risico op dyslexie of alleen met de leesstoornis zelf. De resultaten laten zien dat de dyslectische groep in het algemeen lager scoort dan de twee niet-dyslectische groepen. Vooral bij de technische leestesten op woord- en zinsniveau en de testen die de onderliggende cognitieve vaardigheden meten, zijn de verschillen groot, maar ook op begrijpend lezen, woordenschat, rekenen en de CITO-eindtoets scoort de groep met dyslexie minder goed. De scores van de HRnonDys-groep zijn over het algemeen iets lager dan de scores van de LRnonDys-groep, maar de meeste van deze verschillen zijn niet significant. Er werd geen verschil tussen de groepen gevonden in het algehele welbevinden op school; wel zijn kinderen met dyslexie zich zeer bewust van hun lees- en spellingsproblemen en van het feit dat ze extra hulp nodig hebben. Daarnaast lezen kinderen met dyslexie minder vaak thuis en zijn relatief veel van deze kinderen blijven zitten. We concluderen dat de grootste verschillen in testuitslagen tussen groepen specifiek geassocieerd zijn met dyslexie, en niet enkel met het familiair risico op dyslexie.