{"title":"Mondiale democratie en de plicht tot onderlinge hulpverlening","authors":"R. Tinnevelt","doi":"10.1347/KRIS.8.1.47","DOIUrl":null,"url":null,"abstract":"De afgelopen decennia zijn nationale grenzen steeds minder belangrijk geworden. Op het gebied van de economie, politiek en cultuur zijn transnationale netwerken ontstaan die weinig of geen rekening houden met de traditionele grenzen van de natiestaat of met de territoriale organisatie van de burgermaatschappij en de openbaarheid. Voor mensen die over de middelen en vermogens beschikken om van deze netwerken gebruik te maken, is dit een positieve ontwikkeling. Een groot deel van de wereldgemeenschap is echter afgesneden van deze wereldwijde netwerken en de voordelen die ermee gepaard kunnen gaan. Deze mensen zijn soms wel op de hoogte van wat zich in de wereldmaatschappij afspeelt, maar beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme, en zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders. Globalisering leidt dus niet alleen tot een toenemende interdependentie tussen gemeenschappen en groepen, maar ook tot een groeiende kwetsbaarheid. Deze situatie wordt nog verergerd doordat regeringen in veel gevallen de controle over hun grondgebied verliezen en ten prooi vallen aan corruptie, criminele netwerken of etnische conflicten. Tegen deze achtergrond dringt de vraag zich op welke betekenis rechtvaardigheid kan hebben in een steeds kleiner wordende wereld. In welke mate kunnen we onze idealen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit op een duurzame manier realiseren in een wereld waarin we steeds meer afhankelijk van elkaar worden? Bestaan er principes van mondiale rechtvaardigheid? En zo ja, wie heeft dan de plicht om deze principes na te leven en welke internationale of mondiale structuur hebben we nodig om deze te garanderen? Pogges boodschap is even helder als extreem. Rijke westerse landen zijn – als gevolg van het beleid dat ze voeren en de internationale orde die ze aan arme landen opleggen – medeverantwoordelijk voor de bestaande wereldwijde armoede. Ze hebben daarom niet alleen een positieve verantwoordelijkheid om deze armoede te bestrijden, maar vooral ook een negatieve plicht om de bestaande mondiale orde te hervormen.1 Gegeven deze verantwoordelijkheid is Rawls’ plicht tot onderlinge hulpverlening volgens Pogge niet veeleisend genoeg. Rawls’ theorie van internationale rechtvaardigheid kan eenvoudigweg geen recht doen aan het probleem van de wereldwijde armoede. 47","PeriodicalId":38842,"journal":{"name":"Krisis","volume":"11 1","pages":"47-51"},"PeriodicalIF":0.0000,"publicationDate":"2007-05-21","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":"0","resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":null,"PeriodicalName":"Krisis","FirstCategoryId":"1085","ListUrlMain":"https://doi.org/10.1347/KRIS.8.1.47","RegionNum":0,"RegionCategory":null,"ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":null,"EPubDate":"","PubModel":"","JCR":"Q3","JCRName":"Arts and Humanities","Score":null,"Total":0}
引用次数: 0
Abstract
De afgelopen decennia zijn nationale grenzen steeds minder belangrijk geworden. Op het gebied van de economie, politiek en cultuur zijn transnationale netwerken ontstaan die weinig of geen rekening houden met de traditionele grenzen van de natiestaat of met de territoriale organisatie van de burgermaatschappij en de openbaarheid. Voor mensen die over de middelen en vermogens beschikken om van deze netwerken gebruik te maken, is dit een positieve ontwikkeling. Een groot deel van de wereldgemeenschap is echter afgesneden van deze wereldwijde netwerken en de voordelen die ermee gepaard kunnen gaan. Deze mensen zijn soms wel op de hoogte van wat zich in de wereldmaatschappij afspeelt, maar beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme, en zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders. Globalisering leidt dus niet alleen tot een toenemende interdependentie tussen gemeenschappen en groepen, maar ook tot een groeiende kwetsbaarheid. Deze situatie wordt nog verergerd doordat regeringen in veel gevallen de controle over hun grondgebied verliezen en ten prooi vallen aan corruptie, criminele netwerken of etnische conflicten. Tegen deze achtergrond dringt de vraag zich op welke betekenis rechtvaardigheid kan hebben in een steeds kleiner wordende wereld. In welke mate kunnen we onze idealen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit op een duurzame manier realiseren in een wereld waarin we steeds meer afhankelijk van elkaar worden? Bestaan er principes van mondiale rechtvaardigheid? En zo ja, wie heeft dan de plicht om deze principes na te leven en welke internationale of mondiale structuur hebben we nodig om deze te garanderen? Pogges boodschap is even helder als extreem. Rijke westerse landen zijn – als gevolg van het beleid dat ze voeren en de internationale orde die ze aan arme landen opleggen – medeverantwoordelijk voor de bestaande wereldwijde armoede. Ze hebben daarom niet alleen een positieve verantwoordelijkheid om deze armoede te bestrijden, maar vooral ook een negatieve plicht om de bestaande mondiale orde te hervormen.1 Gegeven deze verantwoordelijkheid is Rawls’ plicht tot onderlinge hulpverlening volgens Pogge niet veeleisend genoeg. Rawls’ theorie van internationale rechtvaardigheid kan eenvoudigweg geen recht doen aan het probleem van de wereldwijde armoede. 47