Archeobotanisch onderzoek van enkele laat- en postmiddeleeuwse archeologische contexten uit de onderzoekszone Verrebroekdok (Beveren, prov. Oost-Vlaanderen)
Vanessa Gelorini, Lieselotte Meersschaert, Jean-Pierre Van Roeyen
{"title":"Archeobotanisch onderzoek van enkele laat- en postmiddeleeuwse archeologische contexten uit de onderzoekszone Verrebroekdok (Beveren, prov. Oost-Vlaanderen)","authors":"Vanessa Gelorini, Lieselotte Meersschaert, Jean-Pierre Van Roeyen","doi":"10.55465/ehiq5647","DOIUrl":null,"url":null,"abstract":"Hoewel de onderzochte contexten zich bevinden in de Wase Scheldepolders, moeten we voor de periode vóór 1584 even afstappen van ons huidig begrip polder. De voor de Wase Scheldepolders kenmerkende vruchtbare kleilaag aan de oppervlakte is namelijk vooral het gevolg van de zgn. strategische overstromingen van de late 16de eeuw (zgn. Farnèse-overstromingen, 1584). Het onderzoeksgebied zou ca. 70 jaar blijven drijven, waarbij de huidige polderklei werd afgezet. Vóór 1584 zag het landschap er totaal anders uit. Het onderzoeksgebied maakte in de Middeleeuwen deel uit van de uitgestrekte veengronden van het noordoostelijk Waasland, waar vanaf het midden van de 12de tot laat in de 16de eeuw een grootschalige veenontginning zou plaatsvinden. De hieruit volgende algemene niveauverlaging in het gebied zou juist de voorwaarden scheppen voor het ontstaan van de huidige kleipolders. De veenontginning zou te Verrebroek zijn opgestart omstreeks het midden van de 12de eeuw. Tegen ca. 1260 zou het veen er reeds voor een deel zijn afgegraven tot op de onderliggende zandbodem (de zgn. woestine)''. Na het afgraven van het veen werden de magere zandgronden in cultuur gebracht. De nog niet afgegraven veengronden deden dienst als graasland, voornamelijk voor schapen. Zeker tot het begin van de 14de eeuw zullen industriële veenontginning en de eraan verbonden infrastructuur (moerdijken, ontwateringkanalen, enz.), landbouw op 1 Inleiding","PeriodicalId":126603,"journal":{"name":"Archeologie in Vlaanderen","volume":"10 28 1","pages":"0"},"PeriodicalIF":0.0000,"publicationDate":"2003-01-01","publicationTypes":"Journal Article","fieldsOfStudy":null,"isOpenAccess":false,"openAccessPdf":"","citationCount":"3","resultStr":null,"platform":"Semanticscholar","paperid":null,"PeriodicalName":"Archeologie in Vlaanderen","FirstCategoryId":"1085","ListUrlMain":"https://doi.org/10.55465/ehiq5647","RegionNum":0,"RegionCategory":null,"ArticlePicture":[],"TitleCN":null,"AbstractTextCN":null,"PMCID":null,"EPubDate":"","PubModel":"","JCR":"","JCRName":"","Score":null,"Total":0}
引用次数: 3
Abstract
Hoewel de onderzochte contexten zich bevinden in de Wase Scheldepolders, moeten we voor de periode vóór 1584 even afstappen van ons huidig begrip polder. De voor de Wase Scheldepolders kenmerkende vruchtbare kleilaag aan de oppervlakte is namelijk vooral het gevolg van de zgn. strategische overstromingen van de late 16de eeuw (zgn. Farnèse-overstromingen, 1584). Het onderzoeksgebied zou ca. 70 jaar blijven drijven, waarbij de huidige polderklei werd afgezet. Vóór 1584 zag het landschap er totaal anders uit. Het onderzoeksgebied maakte in de Middeleeuwen deel uit van de uitgestrekte veengronden van het noordoostelijk Waasland, waar vanaf het midden van de 12de tot laat in de 16de eeuw een grootschalige veenontginning zou plaatsvinden. De hieruit volgende algemene niveauverlaging in het gebied zou juist de voorwaarden scheppen voor het ontstaan van de huidige kleipolders. De veenontginning zou te Verrebroek zijn opgestart omstreeks het midden van de 12de eeuw. Tegen ca. 1260 zou het veen er reeds voor een deel zijn afgegraven tot op de onderliggende zandbodem (de zgn. woestine)''. Na het afgraven van het veen werden de magere zandgronden in cultuur gebracht. De nog niet afgegraven veengronden deden dienst als graasland, voornamelijk voor schapen. Zeker tot het begin van de 14de eeuw zullen industriële veenontginning en de eraan verbonden infrastructuur (moerdijken, ontwateringkanalen, enz.), landbouw op 1 Inleiding